vrijdag 22 november 2013

Wet Versterking Kwaliteitswaarborgen Hoger Onderwijs

Donderdagmiddag 21 november 2013
Presentatie van Frank Hendriks van Hobéon Certificering
















Waarborgen van onderwijskwaliteit
Momenteel ligt het ontwerp van de zogenoemde Wet Versterking Kwaliteitswaarborgen Hoger Onderwijs voor aan het oordeel van de Eerste Kamer. Dit ontwerp heeft een lange aanloop gekend – wat overigens zo zijn redenen en voordelen heeft - onder ministeriële regie van Halbe Zijlstra en Jet Bussemaker, onder de ‘dakpannen’ van twee opeenvolgende kabinetten.
In zo’n lange aanloop is het in de wereld van hoger onderwijs zo dat iedereen er wel iets van vindt. Ook met dit wetsvoorstel is het zo dat die visies variëren van de mening dat het alleen maar leidt tot nog meer bureaucratie, tot aan het standpunt dat dit wetsontwerp eindelijk een positieve bijdrage zal leveren aan de door velen zo vurig gewenste verbetering van de kwaliteit van het hoger onderwijs.
De agendacommissie van ons platform HBO van het Nederlands Netwerk voor Kwaliteitsmanagement (NNK) heeft voor vanmiddag Frank Hendriks uitgenodigd, om in ons netwerk te spreken en met ons het gesprek te voeren over de ins en out omtrent dit langverwachte wetsontwerp. Frank Hendriks is werkzaam als jurist en senior–adviseur bij Hobéon Certificering, één van de Nederlandse Evaluatieburo’s in het Nederlandse accreditatiestelsel voor het hoger onderwijs.

Wetsvoorstel
Gastspreker Frank Hendriks begint zijn presentatie met het noemen van de aanleiding en de doelstelling van dit wetsvoorstel. Daarna beschrijft hij het wetsontwerpproces met de daarin relevante overwegingen en de inhoudelijke veranderingen, in het traject van het oorspronkelijke voorstel tot het nu aan de Eerste Kamer voorgelegde uiteindelijke wetsvoorstel. In die ontstaansgeschiedenis zijn enkele belangrijke accreditatiestelselevaluaties – inclusief een reactie van de minister daarop – meegenomen; er zijn vier nota’s van wijziging gemaakt, en minister Bussemaker heeft aanvullend een uitgebreide beleidsreactie het licht doen zien.
Hendriks wijst ons op de majeure wijzigingen die het oorspronkelijke wetsvoorstel heeft ondergaan in de aanloop naar de aanstaande behandeling in de 1e Kamer op 3 december 2013. De eerste vragen en kritieken vanuit de 1e Kamer zijn overigens al ingediend, dus ook daar is het debat vóór en achter de schermen al volop gaande.

Clustervisitaties
Eén van de wetsitems die Hendriks nader toelicht, gaat over de zogenoemde clustervisitaties. We staan nadrukkelijk stil bij de definiëring van het begrip ‘visitatiegroepen’, en vragen ons daarbij af op welke wijze die clusters in onze werkpraktijk ingedeeld zouden kunnen worden; bijvoorbeeld op grond van onderwijsinhoudelijke criteria, of zal het te zijner tijd ook ‘graad-gericht’ kunnen? We zullen er nog veel over spreken, en de tijd zal het ons wel leren.

Commissies van Deskundigen
Een ander aspect van de clustering van opleidingsvisitaties van afzonderlijke hoger onderwijsinstellingen, is de wijze waarop de samenstelling van de (deels) gemeenschappelijke commissies van deskundigen zal plaatsvinden. Ook als dit bij wet wordt geregeld, zal het vast en zeker nog een bijzondere uitdaging worden om in het samenspel van onder andere landelijke Sectorraad, landelijk opleidingsoverleg, opleidingen, instellingsbesturen, verschillende evaluatiebureau’s, gecertificeerde secretarissen, onafhankelijk geachte auditoren en met ook de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie per cluster te komen tot één Commissie van Deskundigen, die gezamenlijk of in verschillende tranches de afzonderlijke clusteropleidingen gaan visiteren.
En dan hebben we het nog niet over bijvoorbeeld de verschillen in aflopende accreditatietermijnen en in de verschillen en de dynamiek die daardoor onderweg ook zullen ontstaan als de instellingen van deze afzonderlijke opleidingen al dan niet met negatief, voorwaardelijk en/of positief resultaat door de Instellingstoets Kwaliteitszorg komen.  Dat is in elk geval allemaal goed voor de werkgelegenheid, en het bevordert zeker ook het gesprek over de werking van ons Nederlandse accreditatiestelsel voor en in het hoger onderwijs. Hoe het ook zij, dit nieuwe model van clustervisitaties lijkt voor de ervaren professionals met enig historisch besef veel op het voormalige clustermodel, uit de tijd waarin de toenmalige HBO-Raad nog de opleidingsvisitaties organiseerde. Anno 2013 en straks 2014 is de complexiteit beslist toegenomen, en daarmee dus ook de omvang van de uitdaging om er iets goeds van te maken. Over deze visitatieclustering zal in de komende maanden en jaren allicht nog veel en boeiend worden gesproken. Wij zullen dat uiteraard met belangstelling volgen en daar vast en zeker ook in participeren.

Standpuntbepaling op Stellingen
En met dat laatste beginnen we op voorstel van Frank Hendriks dan ook direct maar. Aan de hand van een vijftal stellingen van Hendriks gaan we in subgroepen uiteen, om daar eerst één of meer stellingen met elkaar te bespreken, waarbij er volop gelegenheid bestaat voor intercollegiale consultatie. Na deze standpuntbepalingen in die subgroepen blikken we nog een half uurtje onder leiding van vervangend middagvoorzitter Ben van Schijndel terug op enkele gespreksinhouden uit die subgroepen.

  1. Dan blijkt dat de eerste stelling - over het feit als zou het voorliggende wetsvoorstel inmiddels zijn ingehaald door de ontwikkelingen in het hoger onderwijs - voor alle subgroepen geen aanleiding is geweest om hier inhoudelijk bij stil te staan;
  2. Bij stelling twee over het vraagstuk of clustervisitaties eigenlijk wel bijdragen aan kwaliteitswaarborgen, lieten de subgroepen de discussie over het nut liggen, en ging men veel meer in op de wenselijkheid van en de wijze waarop de beoogde clustervisitatie georganiseerd zou moeten worden. Nog voordat clustervisitaties worden ingevoerd, hoor je al de kritiek op de verhoging van de kosten van visitatie en accreditatie, die in onvoldoende mate gelijke tred zou houden met wat het ons in het hoger onderwijs zou opleveren.
  3. Bij stelling drie over lastendruk was men het snel met elkaar eens in de constatering dat bij interne en bij externe audits nog veel tijd kan worden bespaar en dat er nog veel aan kwaliteit kan worden gewonnen.
  4.  Stelling vier beweert dat de Instellingstoets Kwaliteitszorg weliswaar een mooi instrument is, maar dat het niets zegt over de kwaliteit van de opleidingen in de onderzochte instelling voor hoger onderwijs. De Instellingstoets Kwaliteitszorg biedt weliswaar niet die garantie, maar geeft daarentegen wel vertrouwen over het stelsel van kwaliteitszorg van de instelling waarvan een opleiding deel uitmaakt. In de plenaire terugkoppeling voegt iemand van de aanwezigen daar nog aan toe dat het huidige accreditatiestelsel al lang niet meer is gebaseerd – zoals indertijd beoogd – op verdiend vertrouwen, omdat het huidige systeem van opleidingsaccreditatie niet is geworden wat het had zullen en moeten worden.
  5. De vijfde stelling van Frank Hendriks stelt dat er wellicht één nieuwe (toezichts-) Autoriteit voor het hoger onderwijs zou moeten komen, waarin de afzonderlijke actoren zoals onder andere de Onderwijsinspectie, de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie, de Reviewcommissie omtrent de Prestatieafspraken en de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs samenwerken en afstemmen. Hier zijn de meningen nogal over verdeeld. Het zou bijvoorbeeld kunnen, mits de afzonderlijke afdelingen dan zelf goed afstemmen over hun onderlinge taakverdeling. Maar als we nu al zien dat de verdergaande differentiatie van het hoger onderwijs zich door toenemende instellingsprofilering verder zal gaan doorzetten, zou je je met recht en kritisch moeten afvragen of één Onderwijstoezichtsautoriteit meer kwaad of goed doet.

Geen opmerkingen: