vrijdag 4 juli 2014

Bedevaart

Donderdag 3 juli 2014
Cover van Bedevaart

 
Een dichter op pelgrimstocht
In zijn poëziebundel ‘Bedevaart’ gaat de dichter Atze van Wieren (1943) op ‘pelgrimstocht’. Hij blijft echter dichtbij huis. Zijn tocht voert hem langs enkele op terpen gebouwde kerken in het noorden en westen van Fryslân, en hij trekt langs de op de wierden torenende godshuizen van het Hoogeland in Groningen.
Maar een pelgrimage voert veelal ook naar binnen. Zijn gedichten als pelgrim-dichter getuigen vooral daarvan.
 
Kerkgedichten en Bedevaart
De poëzie van Atze van Wieren klinkt muzikaal en robuust, zonder opsmuk, hoe gevoelig het onderwerp ook is. In de kerkgedichten brengen simpele details - zoals een vlinder, een witte spin en een grafschrift - in de poëet Van Wieren het schrijfproces op gang, waarmee hij verleden, heden en toekomst verbindt en voor zichzelf een betekenis zoekt, of op zijn minst daarop wellicht hoopt.
De 28 kerkgedichten omsluiten 32 andere (bedevaarts)verzen, waarin de focus zich verbreedt tot niet louter godshuizen, en waarin het thema van het leven als zoektocht naar zin en verdieping duidelijk blijft klinken.
Het is een gedichtenbundel om te koesteren en wellicht mee te dragen op je eigen bedevaart van het leven.


Schrijver, pelgrims en lezers
Atze van Wieren (1943) schrijft poëzie en proza. De dichter is een kijker en een zoeker tijdens zijn twee pelgrimages, waarbij hij Friese en Groninger kerken observeert, en hun schilderingen, opschriften of andere kenmerken weergeeft. Van Wieren speurt naar wat de tijd heeft weggenomen of heeft behouden op de weg tussen geloof en werkelijkheid. Zijn reflecties stimuleren de reiziger op zijn of haar leestocht. Vergankelijkheid en hoop krijgen onverwachte betekenissen en leiden tot nieuwe ontdekkingen, die ineens verrassend zijn verdicht ofwel verklankt in muzikale poëzie. Het is een inspirerende bundel, vooral voor de kerkgangers in het noordwesten of noordoosten van ons land, en voor mensen die hun verdieping zoeken en willen vinden bij wat zichtbaar is gebleven van het verleden, en of wat qua verleden vandaag de dag nog wordt herkend in het heden.

Kerkgevoel
Op zijn bedevaart door Fryslân passeert Atze van Wieren de kerken van Bornwird, Raard, Foudgum, Waaxens, Jouswier, Hantumhuizen, Paesens, Hollum, Wierum, Wier, Jorwert, Wiuwert, Boazum en (over) Britswert:
Denk je dat een kerk geen verdriet kent,
dat de tand des tijds aan hem niet vreet,
dat verzakkingen geen pijn doen?”

Opzichtig rood
Op zijn bedevaart door Groningen passeert Atze van Wieren de kerken van Dorkwerd, Aduard, Fransum, Leens, Middelstum, Stedum, Huizinge, Westeremden, Zeerijp, Thesinge, Garmerwolde en Groningen.
In Zeerijp dicht hij over de Jacobuskerk, die je ook passeert als je bijvoorbeeld als pelgrim het Jacobspad hebt gekozen als aanlooproute naar het Spaanse bedevaartsoord Santiago de Compostela. Over deze kerk als ‘femme fatale’ dicht de poëet:
“Zij pronkt met arabesken
en guirlandes om haar rondingen,
Heeft zich opzichtig rood geverfd.”

Waar de stilte leesbaar wordt
En tussen Fryslân en Groningen lees je de ingeklemde overige bedevaartsgedichten, met titels als: Wachters bij Westerbork, Nachtlokaal, Pasen in Buchenwald, Fundament, Einder en Op de Boschplaat.
In deze tussenliggende gedichten staat ook het gedicht ‘Dijklichaam’, bij het beroemde kunstwerk van Ids Willemsma boven op de Waddenzeedijk bij het Friese Marrum.
En ik lees daar ook een kritisch dichtwerk over de ‘Nieuwe Bijbelvertaling’, dat aanvangt met: “Het moest hedendaags en niet te moeilijk graag,”
En aangrijpend vind ik het gedicht van een eenzaam mens, verlaten door zijn/haar partner, staande bij de boom waar in de bast van de boomstam nog herinneringen uit betere tijden staan gekerfd:

“Mijn vingertoppen raken haar gebied,
gaan langs haar naam, het half verweerde hart.
Ik maak me van je los, zo vreemd verward,
zoveel nog hier, alleen wij samen niet.”
 

Geen opmerkingen: