Tijdens de derde module van de SBO-Leergang ‘Werken met het nieuwe Accreditatiestelsel in het Hoger Onderwijs’ staat als thema centraal: ‘Op weg naar een beoordeling op instellingsniveau’. In het ochtendprogramma in Regardz Meeting Center La Vie Utrecht wordt dat thema uitgewerkt vanuit het perspectief van de evaluerende buro’s in het hoger onderwijs, voorheen ook wel de Visiterende en Beoordelende Instanties (VBI) genoemd. Dit onderdeel wordt aangeboden door Wienke Blomen, directeur van de Hobéon Groep B.V., één van de Nederlandse evaluatieburo’s in het hoger onderwijs. Vanmiddag wordt het dagthema uitgewerkt vanuit het perspectief van de hoger onderwijsinstelling. Het middagprogramma wordt verzorgd door Paul Nieuwenhuis, manager afdeling Onderwijsontwikkeling & Kwaliteitszorg van Saxion Hogescholen. De dag staat onder leiding van hoofddocent Pieter Mostert, senior trainer en adviseur, tevens expert op het gebied van accreditatie.
Tijdens zijn inleiding vertelt Wienke Blomen dat Hobéon Certificering waarnemer is geweest bij een pilot-Instellingstoets en mede-uitvoerder is geweest van alle drie HBO-opleidingspilots ter voorbereiding op de invoering van het nieuwe accreditatiestelsel in het hoger onderwijs. Eerst vertelt Blomen over enkele karakteristieken van de nieuwe Instellingstoets in het hoger onderwijs. Kernvraag daarin is of de hoger onderwijsinstelling voldoende in control is. Daarna worden achtereenvolgens de zes standaarden besproken, die bij de beoordeling van de kwaliteit van een hoger onderwijsinstelling worden gebruikt als beoordelingscriterium. Wienke Blomen wijst ons erop dat in het nieuwe stelsel meer dan voorheen bij de beoordeling van de kwaliteit van een instelling gekeken wordt naar de cultuurelementen van kwaliteit, ofwel: stimuleert de instelling haar opleidingen om hun kwaliteit te monitoren en te verbeteren.
Beoordeeld wordt of een hoger onderwijsinstelling visie-gedreven is en hoe en of ze die visie middels een actieve rol van alle betrokkenen ook daadwerkelijk waarmaken. Bij de beoordeling wordt ook onderzocht in hoeverre tijdens de hogeschool-operaties de relatie tussen de zes beoordelingsstandaarden wordt gelegd. De beoordelingspraktijk van 2011 en daarna zal nog moeten uitwijzen waar de grens ligt van het in control zijn van een hogeschool. Is een hogeschool al niet meer in control als ergens in de organisatie een onvolkomenheid wordt geconstateerd op één van de geldende standaarden, of is pas sprake van onvoldoende control als er bijvoorbeeld in één organisatieonderdeel een samenstel van verschillende tekortkoming wordt geconstateerd of als er sprake is van eenzelfde tekortkoming op meer dan één plaats in de organisatie? Duidelijk is ook dat het alleen maar periodiek meten van de kwaliteit in alle organisatie-eenheden niet voldoende is. Op grond van de verkregen meetresultaten zullen de geconstateerde uitkomsten van kwaliteitsonderzoeken ook moeten worden geaggegreerd tot bedrijfsinformatie, die voor een goede besturing van een hoger onderwijsinstelling nodig is.
Kwaliteitsonderzoeken zullen voortaan ook gepaard gaan met horizontale en vertikale trails, om in beeld te krijgen of de onderwijsinstellingen over de breedte van alle organisatie-eenheden en van hoog tot laag in de organisatie in control is. Intern kwaliteitsonderzoek binnen bijvoorbeeld hogescholen zal dan ook moeten leiden tot bestuurlijke uitspraken met verklaringen of de beoogde kwaliteitsdoelen al dan niet zijn bereikt en of de resultaten van alle inspanningen (on)voldoende zijn. Wienke Blomen wijst ons erop dat - ook al komt een hogeschool met vlag en wimpel door een Instellingstoets - het dan nog wèl mogelijk is dat bij de daarna volgende opleidingsvisitaties onvoldoendes kunnen worden gegeven, indien op visitatiedata blijkt dat aanvankelijk positief beoordeelde elementen op de dag van de opleidingsvisitatie toch onvoldoende zijn.
Bij Instellingstoetsen zal de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) onderzoeken of aangetoond wordt dat het geldende kwaliteitszorgsysteem echt werkt. Niet het systeem zelf is relevant, maar de constatering of de Raad van Toezicht, het College van Bestuur en het management van de instelling aantoonbaar de regie voeren, leidend tot het bereiken van de gestelde doelen. Daarna geeft Wienke Blomen nog een aantal aandachtspunten mee die van belang zijn bij een goede voorbereiding en uitvoering van de visitatie in het kader van een Instellingstoets. Ook de rol die de evaluatieburo’s in dit kader kunnen spelen, wordt besproken. In de vorm van een groepsopdracht inventariseren we mogelijke accreditatierisico’s en bespreken op welke wijze we binnen onze instellingen aan risicobeheersing kunnen werken. Eén ding is duidelijk: permanente risico-inventarisatie blijft belangrijk en het gesprek over het al dan niet ontbreken van de kwaliteit van het gegeven onderwijs dient voortdurend hèt punt van gesprek te zijn in en tussen alle lagen van de onderwijsinstelling. De zorg voor kwaliteit is dus van belang voor iedereen en voor elke dag.
Na de lunch gaat Paul Nieuwenhuis verder met ons dagthema, gezien vanuit het perspectief van Saxion Hogescholen, één van de onderwijsinstellingen die heeft deelgenomen aan de pilot omtrent het nieuwe accreditatiestelsel. Dat doet Nieuwenhuis aan de hand van het gehanteerde Saxion Kwaliteitskader Bacheloropleidingen, bestaande uit Producten, Processen en Resultaten, uitgewerkt in Oriënteren, Specificeren, Uitvoeren, Ondersteunen en Kwalitatieve en Kwantitatieve Resultaten. Paul Nieuwenhuis geeft aan dat bestuurders in het onderwijs vooral ook oog moeten hebben voor de kwaliteit van de uitvoering van de onderwijspraktijk in de opleidingen; de zogenoemde ‘going concern’, die Saxion invult m.b.t.: Niveau, Inhoud en Oriëntatie. Profilering van en in het hoger onderwijs is interessant en aantrekkelijk, volgens Nieuwenhuis, maar ze leiden je af van ‘the going concern’. Zorg dus voor een goede balans tussen die twee, aldus Paul Nieuwenhuis.
Het tweede deel van zijn presentatie gaat over de voorbereiding op een Instellingstoets en op een opleidingsbeoordeling. Daarbij komen zaken aan de orde als: centrale vraagstelling, projectmatige aanpak, zelfreflectie en het locatiebezoek. Paul adviseert erop toe te zien dat de schrijvers van een Kritische Reflectie precies weten hoe alle processen binnen de hogeschool zijn ingericht. Hij beschrijft voorbeelden van trails en vertelt over de risico’s van gedifferentieerd beleid en over het gevaar van gefragmenteerd beleid. Interne monitoring met focus op onderwijspraktijk moet een hoge prioriteit krijgen. Rapportages van kwaliteitsmetingen binnen opleidingen moeten naar het management en met bijbehorende actieplannen naar het hogeschoolbestuur, om vooral het gesprek over kwaliteitsverbetering voortdurend te voeren. Nu visitatiepanels meer dan voorheen gaan focussen op de inhoud van de opleiding, is de tijd aangebroken om in Kritische Reflecties minder op processen te focussen en meer nadruk te leggen op de inhoud van het onderwijs, van de doelen, van het opleidingsprofiel, van het vak, van het programma, van nivo en van toetsen & beoordelen.