Samen met Stenden-collega Nienke Ketelaar woon ik vandaag in Utrecht de periodieke netwerkbijeenkomst bij van het Landelijk Netwerk Kwaliteitszorg (LNK), de sector van het Nederlands Netwerk Kwaliteitszorg (NNK) dat zich bezig houdt met kwaliteitszorg in het Hoger Beroeps Onderwijs (HBO). Het thema van deze bijeenkomst is "Certificering, Accreditatie en de Professional", ontleend aan de titel van het proefschrift van de op 23 april 2009 op deze dissertatie gepromoveerde LNK-collega dr. Everard van Kemenade.
Everard van Kemenade begint ons in zijn presentatie te vertellen dat hij in zijn promotieonderzoek onderzocht onder welke voorwaarden hogeschooldocenten als professionals bereid zijn mee te werken aan een certificeringsproces, zoals bijvoorbeeld het in het HBO gebruikelijke accreditatieproces. Zijn promotieonderzoek bestond uit een theoretische verdieping, een brede enquête van 55 vragen op 3 opleidingen van Fontys hogescholen, een beperkte enquête met 7 stellingen onder 1.500 Nederlandse en Vlaamse hogeschooldocenten en een Delphi-bevraging onder 37 experts op het gebied van accreditatie in het HBO.
De volgende resultaten van dit onderzoek worden door Everard vandaag aan ons gepresenteerd.
Hogeschooldocenten zijn bereid aan accreditatie mee te werken, maar meer dan de helft van deze groep zou zelf niet voor accreditatie kiezen.
Accreditatie verhoogt de werkdruk en zorgt voor stress; hogeschooldocenten hebben daarbij hulp nodig van kwaliteitszorgspecialisten.
Het object en de procedure van de accreditatie moeten motiveren en de leden van de visitatiepanels moeten deskundig zijn.
Bij accreditatieprocessen onderscheiden we onder de betrokkenen een verschil in waardeoriëntatie: enerzijds wordt de docent-eigen betrokkenheid op onderwijsverbetering herkend, terwijl daar tegenover blijkt dat hogeschooldocenten accreditatie ervaren als een aan hen opgelegd beheersingsmiddel.
Onze Vlaamse collega's blijken positiever tegenover accreditatie te staan dan onze Nederlandse collega's en binnen Nederland blijken onze noordelijke collega's positiever in deze dan hogeschooldocenten uit het zuiden van Nederland.
Binnen de verschillende sectoren/domeinen van het HBO zien we een negatiever houding omtrent accreditatie bij de opleidingen voor de kunsten, terwijl de economische opleidingen en de opleidingen in de gezondheidszorg in deze beduidend positiever zijn.
Voor de beleving maakt het geen verschil of hogeschooldocenten al dan niet coördinerende taken hebben en ook is er geen significant onderscheid aan te wijzen onder docenten die te maken kregen met de verschillende Visiterende en Beoordelende Instellingen (VBI's) die Nederland kent.
Everard van Kemenade komt in zijn proefschrift tot de volgende conclusies.
Nederlandse en Vlaamse hogeschooldocenten zijn bereid mee te werken aan het accreditatieproces als:
1. het Certificeringsproces interne meerwaarde heeft, een motiverend object, procedure en subject heeft, eenvoudige basisregels heeft en waarbij het "control" niet als de dominante waarde heeft;
2. de Hogeschooldocent loyaal is, eigenbelang ziet, organisatiebetrokken is en als hij/zij de verantwoordelijkheid niet op anderen afschuift;
3. de Hogeschool het werk niet alleen door kwaliteitsdeskundigen laat doen, als de hogeschool voldoende steun vanuit het management biedt en als de hogeschool de kwaliteitszorg op orde heeft.
Ook als aan al deze succesbepalende factoren is voldaan, ziet Everard van Kemenade toch ook nog een kritische, laatste conclusie onder ogen, namelijk die van - wat hij noemt - de "dramaturgical compliance als risico", wat in en buiten het onderwijs ook wel "window dressing" wordt genoemd, wat in feite betekent dat bij accreditatieprocessen in het hoger beroepsonderwijs de neiging bij hogescholen bestaat om de zaken mooier voor te spiegelen dan ze feitelijk zijn.
Als het nieuwe accreditatiestelsel dat in 2010 in zal gaan, tendeert naar nog meer "accountability" (met goed gevolg verantwoording afleggen teneinde overheidsfinanciering te behouden) in plaats van zich meer te richten op "improvement" (het continu verbeteren van onderwijs), brokkelt de bereidheid van hogeschooldocenten om aan accreditatieprocessen mee te werken nog verder af, waarmee het gevaar bestaat dat het management en bestuur van hogescholen nog meer nadruk zullen gaan leggen op het beheersen van bedrijfskritische processen teneinde het risico van niet-verleende accreditaties te minimaliseren.
Interne kwaliteitszorg (met zelfevaluatierapporten) en externe kwaliteitsverantwoording (met zelfverdedigingsrapporten) dreigen dan uiteendrijvende continenten te worden; een in mijn ogen heil-loze weg.
Ook als aan al deze succesbepalende factoren is voldaan, ziet Everard van Kemenade toch ook nog een kritische, laatste conclusie onder ogen, namelijk die van - wat hij noemt - de "dramaturgical compliance als risico", wat in en buiten het onderwijs ook wel "window dressing" wordt genoemd, wat in feite betekent dat bij accreditatieprocessen in het hoger beroepsonderwijs de neiging bij hogescholen bestaat om de zaken mooier voor te spiegelen dan ze feitelijk zijn.
Als het nieuwe accreditatiestelsel dat in 2010 in zal gaan, tendeert naar nog meer "accountability" (met goed gevolg verantwoording afleggen teneinde overheidsfinanciering te behouden) in plaats van zich meer te richten op "improvement" (het continu verbeteren van onderwijs), brokkelt de bereidheid van hogeschooldocenten om aan accreditatieprocessen mee te werken nog verder af, waarmee het gevaar bestaat dat het management en bestuur van hogescholen nog meer nadruk zullen gaan leggen op het beheersen van bedrijfskritische processen teneinde het risico van niet-verleende accreditaties te minimaliseren.
Interne kwaliteitszorg (met zelfevaluatierapporten) en externe kwaliteitsverantwoording (met zelfverdedigingsrapporten) dreigen dan uiteendrijvende continenten te worden; een in mijn ogen heil-loze weg.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten