donderdag 18 januari 2024

Wat fûgels elkoar oer ús lân fertelle

Donderdag 18 januari 2024
 
Theunis Piersma in Tresoar

Ecologie van trekvogels
Theunis Piersma (1958) is hoogleraar trekvogel-ecologie aan de Rijksuniversiteit Groningen en onderzoeker bij het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee op Texel. 
Piersma is gespecialiseerd in de ecologie van trekvogels. 
Zijn onderzoek richt zich onder meer op de verspreiding en het trekgedrag van wad- en weidevogels, en hoe dit samenhangt met klimaat, voedselaanbod, roofvijanden en de genetica van de dieren. 
Hij is ook sterk betrokken bij vraagstukken van natuurbeheer en natuurbescherming. 
Vanmiddag verzorgt Theunis Piersma de periodieke lunchlezing in het Fries in de volle publiekszaal van Tresoar te Leeuwarden.

Lunchlezing van Theunis Piersma
De presentatie begint ter illustratie met een foto van de aarde vanuit de ruimte, want - aldus Piersma - trekvogels beleven als het ware ook zo'n ruimtevaartblik van onze aarde, als zij op grote hoogte over de wereld vliegen.
Er staat een opgezette lepelaar op tafel voorin de zaal, één van de trekvogelsoorten die vanuit ons land in het warme zuiden overwinteren.
  • Vogels zijn heel goed in het afleggen van grote afstanden door de lucht. Theunis Piersma toont op een wereldkaart de vlieglijnen van trekvogels, in dit geval van de lepelaar. Niet alle lepelaars zijn trekvogels, want bijvoorbeeld de roze lepelaars van Florida blijven alle seizoenen in Florida.
  • De vraag is dan ook waarom vogels trekken. De praktijk wijst in Nederland uit dat de niet-trekkende vogels het in de winter bij ons moeilijk kunnen krijgen, met soms ook de dood ten gevolg. 
  • Vogeltrek heeft alleen maar zin als trekvogels het gebied kunnen bereiken waar ze kunnen overleven.
  • Eén van de meest spectaculaire voorbeelden van vogeltrek komt vanuit Alaska. Daar komt ook het nonnetje voor op het wad, ofwel op de toendra van Alaska.
  • Wij focussen in deze lezing nu op de vogeltrek vooralsnog op de zogenoemde 'reade skries', in het Nederlands de 'rosse grutto' genoemd. Voorafgaand aan hun trektocht blijken deze rosse grutto's voor zo'n 60% te bestaan uit vet. Zo goed hebben ze zich dus voorbereid op hun lange vogeltrek. Aanvankelijk werd gedacht dat ze maximaal zo'n 5.000 kilometer zouden kunnen vliegen. Maar ja, zoveel vet hebben ze voor die afstand niet nodig. Vermoed werd dat ze met hun vetpercentage en vethoeveelheid zelfs wel tot in Nieuw-Zeeland zouden kunnen aankomen, hetgeen zo'n 11.000 -12.500 kilometer vliegen is. En dat blijkt ook zo te zijn, zo bleek uit peilgegevens van ingebrachte antennes bij deze grutto's. Vliegtuigen kunnen overigens niet eens zover in één keer vliegen, maar grutto's vliegen wel in één keer die hele afstand van Alaska naar Nieuw-Zeeland. Waarschijnlijk vliegen ze dan 9 dagen aaneen zonder te slapen.  Ze verbruiken gedurende die tocht dan wel alle vet dat ze in zich hebben, dus ze vermageren in die dagen volledig.
  • Deze rosse grutto's vliegen met een snelheid van zo'n 50-70 kilometer per uur, en dan is de windkracht en de windrichting voor deze trekvogels van grote betekenis, vliegend over een landschap zonder kenmerken (namelijk de monotone oceaan). 
  • Deze grutto's vertrekken op het moment dat het qua luchtdruk en windsnelheid voor hen precies op het gunstige moment is, en uit onderzoek bleek dat ze nota bene in het zuidelijke halfrond onderweg later dan óók een optimale windrichting hebben, op het moment dat ze daar vliegen. Ze vliegen dus in de periode dat de (voor ons veelal onvoorspelbare) winden hen helpen.
  • De trekvogels compenseren met hun gewijzigde vliegrichting en met hun vliegkracht onderweg de richting en de kracht van de winden, om uiteindelijk toch op de juiste bestemming aan te komen. 
  • Je kunt je afvragen of deze trekvogels een soort ingebouwd gps-systeem hebben. Of leren ze het vliegen voor zo'n lange trektocht zelf, door bijvoorbeeld zelflerende vluchten te ontwikkelen? En/of maken ze gebruik van magnetisch velden? De inschatting is dat trekvogels er waarschijnlijk vijf jaar over doen om zich hun vogeltrek eigen te maken. 
 

Us skries yn Fryslân
Daarna verschuift de aandacht in deze lezing naar het wetenschappelijk experiment omrent de Friese grutto. In het kader van dit onderzoek heeft men een aantal in Fryslân opgevoede grutto's zowel in Polen als in Fryslân losgelaten, met een onderlinge afstand van zo'n 1.000 kilometer tussen beide grutto-groepen.
  • Bekend was al dat de van origine Poolse grutto's andere dingen doen dan onze Friese grutto’s. Zo hebben Poolse grutto's andere trekrichtingen dan de Friese. Poolse grutto’s vliegen aanvankelijk ook naar andere gebieden dan de Friese grutto's. De proef was nu om te bekijken of er bij grutto's sprake is van aangeboren trekgedrag, of van aangeleerd trekgedrag. 
  • Toen bleek dat de separaat opgevoede, losgelaten Friese grutto's deden wat andere Friese grutto’s ook deden. En de andere, in Polen verblijvende Friese grutto’s van de controlegroep toonden een trekgedrag dat gelijk was aan dat van de Poolse, dus kennelijk is het trekgedrag aangeleerd, en hebben we te maken met lerende trekvogels. Later bleek overigens dat die Friese grutto's het jaar later terugkeerden naar Polen, vanwaar ze voorheen waren vertrokken.
  • Jonge trekvogels blijken in groepen trekvogels te doen wat de oudere trekvogels in de trekkende vogelgroepen doen.
  • Oudere trekvogels gaan gemiddeld gesproken enkele weken eerder al weg dan de jongere vogels, maar er resteren altijd nog enkele oudere vogels, die in later instantie wegtrekken, en die treden dan wellicht op als een soort vogeltrekleraar voor de meevliegende jongere trekvogels.
  • Trekvogels zoals grutto’s vliegen zo ongeveer wel op 2-9 kilometer hoogte. Lepelaars vliegen trouwens veel lager.
Maar wat vertellen de trekvogels over ons land?
Het jaar 2018 - met name de droge zomer - was een fantastisch seizoen qua weercondities voor vogeltrek-onderzoek. Onderzoekers wilden weten wat de grutto ons vertelt over de droogte van dat land in een (die) droge zomer.
  • Met gebruik van ruimtevaarttechnieken zijn metingen gedaan om te bekijken in hoeverre de mate van droogte van het land te maken heeft met (het gevolg is van) de intensiteit van de monocultuur waarvan de boer gebruik maakt op diens land.
  • Onderzoek toonde aan dat intensief gebruikt land veel sneller lijdt aan de droogte in het gebied. In kruidenrijk, extensief gebruikt land is dat veel beter, dus dergelijke percelen zijn veel aantrekkelijker voor weidevogels. 
  • Het gedrag van de grutto's blijkt - uit onderzoek - een sterkere voorspelbaarheidsfactor te hebben dan de gebruikelijke weer-modellen. Weidevogels zitten namelijk sowieso al in de betere gebieden, die minder kwetsbaar zijn voor droogte. 
  • Het werken met zenders op te onderzoeken vogels blijft doorgaan. Je kunt met behulp van die locatiezenders op vogels zien waar het watersysteem het beste is, en ook maken die zenders op vogels duidelijk waar minder tot geen pesticiden aanwezig zijn in de grond. 
  • De rode worm blijkt een goede opruimer en bodemverrijker te zijn. Grutto's houden vooral ook van bol opgeworpen greppelland, want dergelijke greppellanden zijn zowel bij droogte als bij natte omstandigheden vooral goed voor rode wormen, die voer zijn voor onder andere grutto's.
  • Inmiddels is wel aangetoond dat de vruchtbaarheid van het land sterk afhankelijk is van van hoe we met de bodem om gaan. De grutto kan ons bij het verbeteren van bodembeheer helpen, want aan het gedrag van de grutto kunnen we zien hoe de kwaliteit van de bodem en van de vegetatie is. Deze vogels vertellen ons dus het verhaal!
Droech hoekje, wiet hoekje,
bolle ekers en plas-dras,
gêrs en krûden,
dan hast foar elke fûgel wat, 
dan hast blide fûgels.

Geen opmerkingen: