zaterdag 1 februari 2025

Armoede en cultuur in de heidedorpen

Zaterdag 1 februari 2025
 
Lezing van Sian Wierda in Tresoar te Leeuwarden

















Verbeelding versus Realiteit
Veel mensen hebben wel een beeld van de Friese heidedorpen van vroeger, zoals: spitketen in het veld, slechte omstandigheden, arme mensen in vodden, en ruw volk in de Friese Wouden, waarover nog steeds stereotype verhalen bestaan. 
Die oude heidedorpen van toen spreken nog steeds tot de verbeelding. Maar de vraag is wel hoe realistisch onze ideeën over het leven in die vroegere nederzettingen zijn. 
We kunnen ons daarom afvragen:
  • Strookt het huidige beeld van vooroordelen en ellende wel met de werkelijkheid van toen?
Armoedecultuur of Vooroordeel
Ten behoeve van zijn WO-Master-scriptie heeft Sian Wierda onderzocht of er op de Friese heide al dan niet sprake was van de zogenoemde 'armoedecultuur': zijnde een manier van leven, die van generatie op generatie wordt doorgegeven, en die de armoede in stand houdt. 
Wierda’s onderzoek was gericht op de periode tussen 1850 en 1900, en daarbinnen op een specifiek groepje heidedorpen in het grensgebied van Fryslân en Groningen. Het gaat daarbij om Hamsterheide (Harkema), Surhuisterveensterheide (Boelenslaan), Houtigehage, De Scheiding (bij Drachtstercompagnie) en De Parken (bij Opende in Groningen). 
Deze nederzettingen ontstonden in de 18e eeuw als arme veenkolonies. De arbeiders in dat gebied hielden er hun eigen manier van leven op na; althans, zo veronderstelt men: 
  • Lezen en schrijven konden ze niet; 
  • Ze kregen veel onwettige kinderen omdat mannen en vrouwen niet trouwden; 
  • Er was veel criminaliteit en sterfte; 
  • En het heidevolk zou heel bijgelovig zijn.
Afwijkend gedrag bij Armoede
Maar al vaak zijn er conclusies getrokken op basis van dergelijke algemene uitspraken. Het aantal onwettige kinderen of analfabeten was bijvoorbeeld nog nooit echt geteld. 
Grondig onderzoek naar de heidedorpen en naar de consequenties van armoede kan meer begrip opleveren over het ontstaan van de aloude denkbeelden. 
Vanmiddag verzorgt Sian Wierda voor het Genealogysk Wurkferbân van de Fryske Akademy in Tresoar te Leeuwarden een lezing over deze problematiek, waarin hij probeert enkele voorzichtige stappen te zetten in de richting van een meer genuanceerd beeld van deze thematiek.
  • Hoe zat het eigenlijk echt met zaken als analfabetisme, kindersterfte en onwettige kinderen? 
  • En wat zegt de wetenschap over bijvoorbeeld volksverhalen en klassen-bewustzijn op de heide?
Daarnaast wordt vandaag de dag steeds meer duidelijk dat mensen anders handelen bij een gevoel van krapte. Dat was vroeger ook al zo; óók op de Friese heide. 
De realiteit is dat zogenoemd ‘afwijkend gedrag’ - ook vroeger al - vaak voortkomt uit armoede, waarmee ook de Friese heidebevolking maar moest leren om te gaan.

Journalistiek & Geschiedenis
Sian Wierda (1994) – van oorsprong uit Ouwsterhaule - volgde bij Rijksuniversiteit Groningen de Master-opleiding Geschiedenis en schreef zijn Master-scriptie over het heidevolk van het Fries-Gronings grensgebied in het tweede deel van de 19e eeuw. Daarmee won hij in 2020 overigens de scriptieprijs van de Fryske Akademy.
Geschiedenis was zijn tweede studie in het hoger onderwijs, want daarvóór had hij op de Christelijke Hogeschool Windesheim in Zwolle al de Bachelor-opleiding Journalistiek gevolgd. 
Op dit moment werkt Sian als journalist bij Omrop Fryslân. Wierda is bij die Friese omroep internet- en bureauredacteur en schrijft voor de website en de app van Omrop Fryslân.  
In zijn vrije tijd verdiept hij zich graag in het verleden van zijn eigen familie, van zijn moeders kant (van afkomst uit Rottevalle), dat ook voor een deel op de oude heidegebieden ligt. Zijn overgrootvader groeide op in een spitkeet op de Skieding, vlakbij Groninger Opende.

De eerste nederzetting op de heide 
De heidedorpen werden en worden beschreven als plaatsen waar geen ontwikkeling plaatsvond.
Na de ontginning van het hoogveen ontstond op de heide een overschot aan (veen)arbeiders. Mede door de agrarische crisis bleef en kwam er een grote groep bewoners op de heide wonen.
Het aanvankelijk negatieve imago van de Friese heidedorpen werd enigszins genuanceerd door de socioloog-heemkundige-publicist Johan Jacob Spahr van der Hoek in de zestiger jaren van de vorige eeuw.
De auteur Vincent Sleebe schreef inzake de heidedorpen nabij de Skieding over een armoedecultuur.
Armoedecultuur is een wijze van leven, die 'eeuw, in eeuw' uit aanhield onder zo’n 20% van de armen (volgens de antropoloog Oscar Lewis). 
Er was sprake van dat kinderen niet naar school gingen, er was een hoog sterftecijfer, en veel alcoholgebruik. 
Paul Theodoor Kok onderzocht de armoedecultuur in Leeuwarden. Volgens hem gold die armoedecultuur als verschijnsel maar voor 10% van de arme bevolking. 
Sian zijn onderzoek was gefocust op de armoedecultuur in bovengenoemde Friese (en deels Groningse) heidedorpen. Hij deed zowel kwantitatief onderzoek (over cijfermateriaal) als ook kwalitatief onderzoek in schriftelijke bronnen.
Rond 1850 waren de door Wierda onderzochte heide-nederzettingen nog geen heidedorpen, maar ressorteerden die nederzettingen onder de nabijgelegen dorpen. 
De eerste heidebewoning vond plaats op de Feansterheide rond het jaar 1700 en De Parken volgde vanaf het jaar 1800.
Zo langzamerhand ontstonden er op de heide en in het veen de eerste wijken (zijnde zijkanalen in een verveningsgebied), als de zichtbare aanwezigheid van de veenarbeid in deze regio.

Criminaliteit
  • Om onderzoek te doen naar het thema Criminaliteit, ging Sian onderzoek verrichten in de zogenoemde Rolboeken van de rechtbanken, waarin de aard van alle overtredingen vroeger werd genoteerd bij de persoonsgegevens van de veroordeelden van (ook) deze heidedorpen. Totaal ging dat binnen de onderzoeksperiode om 1.703 strafzaken. Het ging daarbij vooral om mishandeling, geweld, diefstal en stroperij. 
  • Door de bevolkingsgroei en tevens door de toename van repressie door meer politie-inzet, nam in absoluut opzicht het aantal jaarlijkse strafzaken in de loop der jaren toe.
  • Er bestaat verband tussen criminaliteit en sociaal-economische omstandigheden. Diefstal vond toen veelal plaats uit armoede.
Onwettige kinderen
  • Zo’n 18% van de bruiden op de heide was in de onderzochte periode van de 19e eeuw al in verwachting. In de hogere klassen lag dat percentage lager.  
  • Deze buitenechtelijke kinderen kwamen dus vooral voor in de lagere klassen.
  • Veel stellen op de heide trouwden (zogenoemd) ‘oer de putheak’, waarbij sprake was van een informeel trouwen. De omstandigheden gaven daar ook aanleiding toe. Ontrouw kwam trouwens niet veel voor op de heide. Relaties (huwelijken) waren namelijk nogal behoorlijk bestendig en duurzaam.
  • Ongeveer 6,4% van de op de heide geboren kinderen waren buitenechtelijke kinderen, waarvan de baby's bij geboorte dan niet de naam van de natuurlijke vader kregen, maar van de moeder. Dat percentage schommelde in de loop der jaren tussen circa 3 en 11 procent. Dat was op zich niet zo hoog.  
  • Ongeveer 48% van die onwettige kinderen werd later nog wel erkend door de vader, maar daar had de heidebevolking op zich geen haast mee. Van één vrouw is bekend dat zij 14 onwettige kinderen kreeg, hetgeen het hoogst gemeten aantal is van die tijd in die streek.
Baby- en kindersterfte
  • Als babysterfte wordt het overlijden van het kind tot de eerste verjaardag gerekend. En vanaf die eerste verjaardag tot de vijfde verjaardag spreken we bij overlijden van kindersterfte.
  • Uit de sterftecijfers bleek dat 10% van de baby's vóór de eerste verjaardag overleed, en 65% van die babysterfte vond plaats in de populatie arbeiders. Van de kinderen tussen 1 en 5 jaar stierf 15,7%. 
  • Veel van deze baby- en kindersterfte had met vrouwenarbeid en met hygiëne te maken. In het noorden van het land was het sterftecijfer trouwens lager dan elders in Nederland, hetgeen waarschijnlijk te maken heeft met het feit dat moeders in noordelijke streken overwegend borstvoeding gaven, en dat was zeker ook op de Friese heide gebruikelijk.
  • Kinderen op de heide stierven ook regelmatig omdat de moeder overdag op de heide aan het werk was, en daarom haar kinderen dan alleen thuis moest achterlaten. Woningbrand was mede daardoor een gebruikelijke doodsoorzaak voor kinderen.
  • Ook de matige kwaliteit van het eten was voor kinderen een gezondheidsprobleem.
  • Of er een sterk verband was tussen de voorkomende ziektes die in deze regio heersten en de baby- en kindersterfte, is niet aangetoond. 
Analfabetisme
  • Lezen en schrijven waren aanvankelijk niet belangrijk, maar toen bleek dat lezende en schrijvende mensen meer kansen kregen, nam de lees- en schrijfvaardigheid van de bevolking toe. 
  • Om inkomen te genereren, moesten veel kinderen werken, en gingen ze niet of minder naar school.
  • De werkkracht van kinderen werd hoog aangeschreven.
  • De om de heide liggende dorpen hadden al wel vroeg scholen, zoals Augustinusga al in 1511. Pas in 1853 verscheen de eerste school in één van de heidedorpen.
  • Het schoolverzuim liep vooral in de zomerperiode op, omdat de kinderen dan moesten werken.
  • Over de kwaliteit van het onderwijs is nog wel één en ander te zeggen. Zo horen we vanmiddag over dronkenschap van een onderwijzer. En ook de faciliteiten van het onderwijs lieten te wensen over.
  • Het ontbreken van handtekeningen in trouwakten blijkt een betrouwbaar teken te zijn van analfabetisme.
  • Het aantal analfabete vrouwen was hoger dan dat van de mannen.
Conclusies
Als je nader kijkt naar de heidebewoners die aan bijvoorbeeld drie van de kenmerken van armoedecultuur lijden, waren dat in Wierda’s onderzoeksgroep in dit onderzoeksgebied uiteindelijk maar 148 personen.
Die harde kern van 148 heidebewoners onderzocht hij nog verder naar leeftijd en welstand. Die groep werd bijvoorbeeld gemiddeld toch nog wel 68 jaar oud, wat relatief hoog is voor die tijd.
Ook keek Sian naar de welstand ten tijde van de trouwdatum van stellen van de heide. Zelfs 92% van de onderzoeksgroep (van die 148 heidebewoners) maakte gebruik van het zogenoemde 'Certificaat van onvermogen', dus in die groep waren wel veel armen.
Waar er op de heide totaal zo’n 5.000 mensen woonden, bleek dat maar voor die slechts 148 gold dat zij leefden in armoede, zodat op grond van dit onderzoek niet echt sprake bleek te zijn van een 'armoedecultuur' in de ware betekenis van het woord.
 

Kwalitatief onderzoek
Dominee Tonnis van Duinen en dokter Sytze Greidanus schreven over het volksleven van de heideregio. Greidanus was vooral kritisch op alcoholmisbruik, maar toch ook wel weer mild jegens de mens.
Een derde schrijver, de rode dominee Sibilus Catharinus Kijlstra - die een brug sloeg tussen kerk en socialisme - beschreef ook de heidebevolking.
De vierde auteur was dominee Johannes Antonie Visscher, die ook schreef over de heidebevolking. Visscher begon met evangelisatie op de heide, en pleitte voor het opruimen van spitketen. 
De vijfde schrijver die Sian Wierda in zijn kwalitatief onderzoek meenam, was Jelle Dam, zelf een heidebewoners, die zijn memoires als socialist schreef, met daarin een eerlijk verhaal over de heidebewoners. Bijzonder is dat hier dus een heidebewoner zelf spreekt. Dam tekende overigens ook veel van de spitketen op de heide.
Op grond van de geschriften van bovenstaande auteurs keek Sian Wierda specifiek naar hun beschrijvingen over armoede, over huisvesting en over de middelen van bestaan. 
Het materiaal waar de spitketen op de heide van waren gebouwd, verteerde in de loop van de tijd, waardoor ze in de loop der jaren steeds verder vervielen. 
De bewoning in spitketen was tamelijk verspreid over de heide. Rottevalle had overigens vroeger ook een spitketenbuurtje.
Veel heidebewoners zochten in het voorjaar als reizende arbeiders werk bij de boeren. En in het najaar was men werkzaam in de oogst van bijvoorbeeld aardappelen en vlas.
In de winter hadden dergelijke heidebewoners geen werk, dus deed men thuis veel aan huisvlijt, door bijvoorbeeld matten, bezems en boenders te maken.
Ook de werkverschaffing kwam op, om toch aan middelen van bestaan te komen. Heidebewoners werden bijvoorbeeld ingezet bij het graven van vaarten zoals de Drogehamstervaart.
De gemeentelijke en de kerkelijke armenhulp verschaften financiële steun waar dat nodig was.
Schooien en bedelen werd door de allerarmsten als bittere noodzaak gezien,

Mentaliteit en keuzegedrag
  • Er heerste in die tijd onder de heidebevolking een gevoel van gelatenheid, bekrompenheid, berusting, onverschilligheid; en dat allemaal ter compensatie van hun uitzichtloze armoede.
  • Op de heide kwam ook wel zelfdoding voor, dat dan werd gezien als uitweg voor de armoede.
Onderlinge relaties en de burgerlijke gemeenschap
  • Heidebewoners wantrouwden de overheid. 
  • De gemeenschap in de omliggende dorpen keek minachtend naar de heidebewoners.
  • Veenarbeiders waren vaak losgekoppeld van de kerken. Zij kwamen soms ook van ver (van buiten de regio) om op de heide te gaan wonen, daar waar geen kerken waren en ook niet kwamen.
  • Wel kwamen er op een gegeven moment evangelisten naar de heide om daar het evangelie te verkondigen. 
  • Op de Feansterheide (Boelenslaan) kwam uiteindelijk dan toch een kerk, die overigens niet veel werd bezocht. 
  • Dominee Lambertus Warmolts stichtte een evangelisatielokaal op de heide. Daar kon de arme heidebewoner dan zonder gezichtsverlies toch naar een evangelisatiebijeenkomst.
  • De heidebevolking was trouwens wel zorgzaam, en altijd bereid om iets af te staan aan wie dat hard nodig had(den).
Klassenbewustzijn, socialisme en protest
  • Op de heide ontstond wel een sociaal-politiek bewustzijn, met name het socialisme en het anarchistisch-communisme.
  • De socialisten Tjeerd Stienstra, Ferdinand Domela Nieuwenhuis en Pieter Jelles Troelstra kwamen op visite in de heidedorpen, om de heidebevolking toe te spreken.
  • Het sociaal bewustzijn groeide, protesten kwamen op, waar de overheid doorgaans bepaald niet blij was vanwege de mede daardoor ontstane onrust.
Oraliteit en bijgeloof
  • De nadruk lag in deze heidestreek vooral op de mondelinge verhaalcultuur, dus veel minder dan op de schriftelijke.
  • De bewoonde heidevelden werden gezien als reservaten van volksverhalen en zangkunst. 
  • Ook door de trekarbeid kwamen er veel volksverhalen van buiten op de heide.
  • De schrijver Dam Jaarsma heeft veel van die oude volksverhalen verzameld, namelijk meer dan 16.800 verhalen, sagen en sprookjes.
  • Volksverhalen hebben ook veel te maken met bijgeloof. Klaas Henstra heeft daarover geschreven.
  • Bijgeloof kwam overigens ook wel degelijk in de dorpen rondom de heide-nederzettingen voor. Het is dus niet voorbehouden aan de heide, maar meer aan de Friese Wouden in het algemeen.
Conclusies 
Dan komen we nu terug op de vraag of er al dan niet sprake van een armoedecultuur onder deze heidebevolking.
  • Die kern van armoedecultuur op de heide is door het onderzoek van Wierda niet zozeer - in elk geval niet overduidelijk - aangetoond. 
  • Conclusies hieromtrent zijn voorheen en elders vaak getrokken, zonder die te baseren op kwantitatieve gronden. Sian Wierda’s onderzoek draagt bij aan een beter beeld hieromtrent.
  • Ook uit zijn kwantitatieve analyse kwam niet een heel prominent beeld naar voren van een armoedecultuur onder de heidebevolking.
  • Er is veel negatief geschreven over de heidebewoners. Daardoor ontstond een subjectief beeld van deze bevolking, dat als stereotiep op die hele heidebevolking is gelegd.
  • Trekkende arbeiders leefden overigens veel ruimdenkender dan vaste arbeiders van boeren, want die trekarbeiders kregen van buiten hun woonplek veel meer en andere invloeden mee dan de arbeiders die in vaste dienst waren bij een boer.
Arme mensen nemen geen onverstandige beslissingen omdat ze dom zijn, 
maar omdat ze leven in een uitzichtloze situatie. 
(Ook veel andere mensen zouden in zo'n context beslissen zoals de armen doen.)

Afwijkend gedrag kwam vaak voort - en komt ook nu nog vaak voort - uit armoede.
Kortom:
"Je mag het bestaan van armoede wel betreuren, 
maar je moet de culturele aanpassing van de arme bevolking niet veroordelen."

Geen opmerkingen: