donderdag 15 december 2022

Lunchlezing over ‘Al mijn moeders’ van Anita Terpstra

Donderdag 15 december 2022
 
Anita Terpstra in Tresoar
Familiegeschiedenis van analfabeten, armen en arbeiders
Behalve dat haar opa en oma er geboren en begraven zijn, wist Anita Terpstra (1974) vrijwel niets van de geschiedenis van het Friese dorp Harkema, totdat een vriendin haar een ontluisterend artikel doorstuurde met de vraag: ‘Hier komt jouw familie toch vandaan?’
Dat werd het begin van een zoektocht naar de achtergrond van haar voorouders, het dorp en zijn omgeving. Een gebied dat van oudsher berucht is om zijn extreme armoede, inteelt en bevolking van alcoholisten, criminelen, zedelozen en analfabeten; kortom, van de absolute onderlaag van de maatschappij. Een plek waar bovendien nog tot halverwege de twintigste eeuw mensen in plaggenhutten en verbouwde kippenhokken woonden. 
Waarom heeft haar familie zo lang in armoede moeten leven? 
Het antwoord op die vraag blijkt onlosmakelijk verbonden met de geschiedenis van de veen-en heidegebieden in het oostelijke deel van Fryslân, in de Friese Wouden; 'yn 'e Wâlden'. 

Al mijn moeders
Anita Terpstra haar boek ‘Al mijn moeders’ is een confronterende familiehistorie, over arbeiders, armoede en over een gebied waar vooruitgang en welvaart eeuwenlang aan voorbijgegaan zijn. 
Vanmiddag verzorgt Terpstra over haar boek een lunchlezing in Tresoar te Leeuwarden.
  • Anita is genoemd naar haar beppe Antsje Borger uit Hallum. 
  • Ze wist aanvankelijk niet veel over haar grootouders. Wel dat ze geboren en getogen waren in Harkema.
  • Haar grootouders kregen 14 kinderen, allen vlak na de Tweede Wereldoorlog geboren. In 2008 zijn haar pake & beppe overleden. 
  • Daarna heeft ze haar ouders en al haar ooms en tantes geïnterviewd om zoveel mogelijk over haar familie te weten te komen.
  • Wie via Google op 'Harkema' zoek, vind relaties tussen Harkema en inteelt, en Harkema en messentrekkers. Google toont daarbij ook afbeeldingen van de oorspronkelijke plaggenhutten van het veen- en heidegebied rond Harkema.
  • In de twaalfde eeuw werd door de Friese kloosters al turf afgegraven, voor verwarming, en voor het bakken van onder andere kloostermoppen.
  • Turf afgraven was vies, zwaar en ongezond werk, gedurende zo'n 12-14 werkuren per dag, in het algemeen als seizoenswerk. 
  • Nadat het turf afgraven was, bleef er arme heide over, waar je niet veel meer mee kon. Daar vestigden zich deze seizoenarbeiders, om op die onvruchtbare grond zo mogelijk toch nog een klein boerenbedrijfje te stichten. 
  • Wie in sociaal opzicht niet te handhaven was, werd verbannen naar de heide. 
  • Anita Terpstra haar voorvader Evert Borger is samen met zijn acht maanden zwangere vrouw Martzen legaal op de heide gaan wonen, in een gebied waar zo’n 300 plaggenhutten stonden, kriskras door elkaar. Wegen waren er niet; modderige paadjes wel. Op een gegeven moment woonden er 13.000 mensen in huisjes met slechts één woonvertrek. De heidebewoners waren veelal uitgekotst door de dorpsbewoners verderop. 
  • De criminaliteitscijfers waren er hoger dan normaal, veroorzaakt door eigen waarden en normen en als gevolg van de honger die er werd geleden. Ook was er veel alcoholmisbruik, veelal ontstaan door de armoedige leefomstandigheden; en met alle gevolgen van dien. Het resultaat van dat alles was dat de zogenoemde 'Harrekieten' een slechte reputatie kregen, wat - bleek later - nog lang doorwerkt in de samenleving.
  • Er werden negen kinderen geboren, waarvan er vier op jonge leeftijd overleden. 
  • Water werd gewoon uit de sloten gehaald, die tegelijk ook als riool dienden. 
  • Het kleinvee stond samen met de bewoners in de plaggenhutten. 
  • Evert (van Martzen) Borger werden ook eens veroordeeld tot drie dagen gevangenschap, vanwege het mishandelen van een buurvrouw.
  • In de tweede helft van de negentiende eeuw moest er voortdurend meer geld van de gemeente naar de armenkas van de armenvoogdij, zulks ter noodzakelijke ondersteuning van het heidevolk.
  • De heide-mannen gingen in het seizoen vaak buiten de regio werken, bijvoorbeeld in de landbouw in Groningen en Duitsland, maar soms ook wel naar Limburg om daar in de mijnen te werken; en na de Tweede Wereldoorlog emigreerde men zelfs ook wel naar bijvoorbeeld Canada. 
  • In de winter was er veel huisvlijt, zoals met maken van knijpers, klompen, bezems, boenders, etc. Dat werd vervolgens in de regio verkocht, teneinde daarmee toch iets aan inkomen te verdienen. 
  • Evert & Hebeltje Borger konden op een gegeven moment een huisje kopen, daarbij ondersteund door het opkomende socialisme. Domela Nieuwenhuis – ús Ferlosser – heeft daar een bijdrage aan geleverd. Hij liet zich namelijk veelal zien in het gebied waar nu Boelenslaan ligt. 
  • In 1907 kwam er een woningbouwstichting, en begon die arbeidershuisjes (de zogenoemde wâldspultsjes) te bouwen voor de bevolking, met daarbij een stukje grond voor eigen verbouw, om zoveel mogelijk in het eigen levensonderhoud te voorzien.
  • Wie voor het werken werd afgekeurd, moest zich voor financiële steun wenden tot de armenvoogdij. 
  • Armlastig: de arme heidebevolking werd ook als lastig ervaren. 
  • Pake en beppe Antje en Hendrik Borger waren afkomstig uit Harkema. Zij moesten in de Tweede Wereldoorlog trouwen, maar Hendrik zat ondergedoken. Toch is het hen gelukt om snel en heimelijk (voor de Duitsers) te trouwen. 
  • Na de Tweede Wereldoorlog ging het meeste bouwmateriaal naar het westen van het land. 
  • Hendrik Borger kreeg ruzie met de moeder van Antje (bij wie ze inwoonden), dus het jonge stel verliet de woning van Antjes ouders. Ze kwamen toen op de zolder van een klein wâldspultsje te wonen. In het spitkeetmuseum staat nu zo’n wâldspultsje.
  • Andere stellen/gezinnen gingen bijvoorbeeld wonen in het kippenhok van een familielid. 
  • In 1949 werd het dorp Harkema omschreven als 'Het ellendigste dorp van Nederland’. De bewoners zouden er onhandelbaar zijn. De verwildering van de jongeren – zij waren in de Tweede Wereldoorlog bijvoorbeeld niet naar school geweest - hielp ook bepaald niet.
  • In 1952 werden de resultaten van een bevolkingsonderzoek gepubliceerd: De Harrekieten werden opvliegend genoemd, en messentrekkers, drankzuchtig, crimineel, zedeloos, en het resultaat van inteelt, met een laag intelligentiepeil. In 1955 kwam er weer zo’n rapport over Harkema. Daarin werd geschreven over het zwervende leven van de mannen die elders leven, over drankmisbruik en kindermishandeling. Conclusie was dat het dorp eigenlijk maar moest verdwijnen. Er werden derhalve geen bouwvergunningen meer afgegeven. De Harrekieten begonnen daarentegen zelf te bouwen, veelal met gesloten beurs; men hielp elkaar daarbij, en de gemeentelijke bouwinspecteur werd ‘de schrik’ genoemd.
  • Al die huwelijken in eigen familie- en kennissenkring werden ook veroorzaakt door een wantrouwen van de Harrekieten jegens de buitenstaanders uit de omliggende dorpen. 
  • In 1947 werd een vaste boerenarbeider gezocht in Wânswert. Pake & beppe Borger grepen deze gouden kans, die natuurlijk voor hen uiteraard ook een grote stap was. Ze lieten alles achter in Harkema, en vestigden zich in Wânswert. Ze verhuisden per boot. Later kwamen ze tussen Hallum en Marrum te wonen.
  • De moeders maakten in die tijd nette kleding voor hun kinderen, mede om te laten zien dat ze geen asociaal gezin waren. 
  • Dat gezinnen geen honger leden, had veelal ook te maken met het feit dat gezinnen een eigen moestuin hadden. 
  • Anita heeft dit boek over haar voorouders vooral ook geschreven als eerbetoon aan haar familie. 
  • De zoektocht naar haar familiewortels was ontluisterend en pijnlijk, vooral ook omdat de kwaliteiten van de bevolking vroeger verkeerd, namelijk negatief werd uitgelegd. 

Geen opmerkingen: