Maandag 22 juni 2015
De eerste parallelsessie over opleidingsaccreditatie en instellingstoets |
Accreditatie op
maat
Op 1 juni 2015 heeft minister Jet Bussemaker van het Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCenW) haar plannen gepresenteerd voor
verbeteringen van het accreditatiestelsel in het hoger onderwijs. In haar brief
aan de Tweede Kamer met als titel ‘Accreditatie op maat’ geeft ze aan stevig in
te zetten op een stimulerende kwaliteitscultuur in het hoger onderwijs, en dat
ze het huidige accreditatiesysteem stevig wil herzien met het oog op het
verlagen van de door velen als hoog ervaren administratieve lasten van het
huidige accreditatiestelsel, en dat ze het vertrouwen dat hoger
onderwijsinstellingen en opleidingen in het hoger onderwijs hebben verdiend, nu
ook echt wil belonen.
Bussemaker: “De docent moet eigenaar zijn van het onderwijs, waarin de
student centraal staat”.
Expertmeeting
van OCenW
Op uitnodiging van de Directie Hoger Onderwijs van het Ministerie van OCenW
ben ik vandaag aanwezig bij één van de twee Expertmeetings die het ministerie
organiseert, waarin vertegenwoordigers van allerlei partijen uit het hoger
onderwijs met de leden van het projectteam van het ministerie meedenken over de
mogelijke nieuwe vormen en inhouden van het nieuwe accreditatiestelsel 3.0.
Deze bijeenkomst vindt plaats in het Nationaal Archief in Den Haag, en
wordt vandaag bijgewoond door ongeveer 50 vertegenwoordigers van hogescholen en
universiteiten, van visiterende en beoordelende instanties, van de
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie en het ministerie, en van enkele
koepelorganisaties uit het hoger onderwijs.
Interactief
proces
Tijdens deze Expertmeeting gaan we als (ervarings)deskundigen met elkaar in
gesprek over hoe de plannen van onze onderwijsminister het beste kunnen worden
omgezet in concrete verbeteringen:
- Hoe zou accreditatie er vanaf 2017 uit moeten zien, gegeven de contouren van het accreditatiestelsel, zoals de minister in haar plannen beschrijft?
- Wat werkt wel/niet, en wat is er nodig?
Een divers gezelschap van docenten, studenten, kwaliteitszorgmedewerkers en
andere deskundigen gaan daarover vandaag met elkaar in gesprek. Het doel van deze
bijeenkomst is om in een interactief proces tot goede ideeën te komen voor de concrete
en praktische inrichting van het nieuwe accreditatiestelsel 3.0, als advies aan
de minister.
Advies aan minister Bussemaker
OCenW-projectleider
Sarah Morassi heet vanmorgen alle aanwezigen hartelijk welkom, geeft een
overzicht van het programma van deze dag en geeft daarna het woord aan Irma van
den Tillaart, de voorzitter van de betreffende projectgroep van het ministerie
van OCenW.
Zij vertelt dat
ze nog nooit eerder een project binnen OCenW heeft meegemaakt dat al in zo’n
vroeg stadium al zo interactief wordt ingestoken. Dat is overigens een
benadering die door de vertegenwoordigers uit het hoger onderwijs ook bijzonder
wordt gewaardeerd, zo blijkt ook later vandaag uit de reacties van de deelnemers
van deze Expertmeeting.
We zullen
vandaag binnen de door de minister geschetste contouren in gesprek gaan over
een drietal thema’s, waarvan de opbrengsten zullen worden meegenomen in het
advies aan minister Bussemaker, die uiteindelijk haar wetsontwerp inzake het
nieuwe accreditatiestelsel naar verwachting komend najaar zal inbrengen in de
Tweede Kamer. Zodra dan dat wetsontwerp online staat, kan iedereen daar ook nog
online op reageren.
Na deze korte
openingsspeech gaan we in drie subgroepen uiteen, om voor en na de lunch
tweemaal in parallelsessie met elkaar in gesprek te gaan over de drie
subthema’s van deze dag.
Verbeteren van opleidingsaccreditatie en Instellingstoets
Kwaliteitszorg
De eerste
parallelsessie waaraan ik deelneem, gaat over het verbeteren van
opleidingsaccreditaties en van de Instellingstoets Kwaliteitszorg.
De minister wil
graag het proces bij de Beperkte en de Uitgebreide Opleidingsaccreditatie
evenals bij de Instellingstoets Kwaliteitszorg beter inrichten, zodat er meer
ruimte ontstaat voor het gesprek over verbetering van de onderwijskwaliteit.
Ook wil zij de huidige kwaliteitscriteria tegen het licht houden, binnen het
kader van wat er op Europees niveau is afgesproken.
Kan het een
tandje minder?
Waar is sprake
van overlap?
En wat is er
nodig voor het goede gesprek tussen de zogenoemde ‘peers’?
De kernvragen
waarover wij in dit kader voornamelijk spreken, zijn:
1. Wat is minimaal nodig om de
kwaliteit te borgen bij opleidingsaccreditaties?
2. Hoe kun je de verantwoordings- en
de verbeterfunctie beter scheiden? Wat is er nodig voor een goed open gesprek?
Verantwoorden & Verbeteren
Hoger
onderwijsinstelling staan achter het tweeledige stelsel van Verantwoorden &
Verbeteren. Wat in een tot nu toe gebruikelijk visitatieproces echter geen
haalbare kaart bleek te zijn, is het combineren van die beide elementen in één
panelgesprek en/of in één visitatiedag. Daarom pleit ik er vandaag voor dat er
vanwege het verdiende vertrouwen tijdens een visitatie een knip wordt gezet
tussen enerzijds het eerste deel van de visitatie, waarin de Verantwoording
centraal staat, en anderzijds een tweede deel van de visitatie, waarin de
Doorontwikkeling/verbetering van de opleiding centraal staat. Als het
visitatiepanel aan de hand van een beperkt aantal kwaliteitsindicatoren eerst
de beoordeling op het Verantwoordingsdeel met een goedkeurend oordeel afrondt,
kan daarna het gesprek worden gevoerd over wat een opleiding zoal zou kunnen
verbeteren, (door)ontwikkelen en/of innoveren om de opleiding nog beter en nog
mooier te maken. Opleidingsmedewerkers (waaronder vooral docenten) zullen dan
meer dan voorheen met belangstelling voor elkaars ideeën met de aanwezige
‘peers’ naar alle waarschijnlijkheid graag in open gesprek gaan om met elkaar
uit te wisselen hoe je met je opleiding de volgende stap in het optimaliseren
van kwaliteit kunt zetten.
Interne kwaliteitszorg bij instellingsaccreditatie
De tweede
parallelsessie gaat over de interne kwaliteitszorg bij instellingsaccreditatie.
De minister is
van plan om te starten met een beperkte pilot voor instellingsaccreditatie. Dit
betekent dat niet de opleiding, maar de instelling als geheel door de
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) wordt geaccrediteerd, en dat
de instelling voor hoger onderwijs daarbij zelf de kwaliteit van haar opleidingen
waarborgt. De vraag is welke criteria dan binnen de gestelde kaders nodig zijn
om als instelling aan te kunnen tonen dat je de instellingsaccreditatie
verdient.
De kernvragen
daarbij zijn vandaag:
1. Wat zou de NVAO minimaal moeten
weten om erop te kunnen vertrouwen dat de interne kwaliteitszorg goed geregeld
is, en dat de kwaliteit binnen het kader van die instellingsaccreditatie goed
is geborgd.
2. Hoe dienen de door de
OCenW-stuurgroep geformuleerde criteria (voor wat betreft de instelling,
inhoudelijk en qua governance) geoperationaliseerd te worden?
Verdiend vertrouwen
Wellicht is het
een goed idee dat hogescholen zelf verantwoordelijk worden gesteld om de
kwaliteit van hun eigen opleidingen – inclusief verbeterplannen en
accreditaties – op hun eigen website te publiceren. Maak ze daar zelf maar
verantwoordelijk voor.
De huidige
Instellingstoets Kwaliteitszorg was al een aardige stap in de goede richting.
Als je vertrouwen wilt hebben als instelling, moet je ook vertrouwen geven en
vertrouwen verdienen. Hogescholen durven de uitdaging wel aan om de
keuringsinstanties uit te nodigen of uit te dagen om op zeer korte termijn
langs te komen voor een steekproef(onderzoek) op de kwaliteit van het
onderwijs. Daarentegen zouden de hoger onderwijsinstellingen het op prijs
stellen dat het ophoudt met het door een zekere achterdocht in de kramp
schieten van politiek en ministerie zodra er zich ergens in een hoger
onderwijsinstelling een incident voordoet. Elk incident hoef je niet breed uit
te meten en vervolgens te laten opvolgen door weer een overheidsmaatregel waar alle
onderwijsinstellingen dan weer (te) veel administratieve lasten door ervaren.
Meer evenwicht in ervaren lasten en baten rondom
accreditatie
De laatste
parallelsessie die ik vanmiddag bijwoon, gaat over het verkrijgen van meer
evenwicht tussen enerzijds de ervaren administratieve lasten en anderzijds de ervaren
baten rondom accreditatie.
De minister
heeft de ambitie om het papierwerk bij accreditatie te halveren. Ze wil meer
evenwicht brengen in wat het voor docenten kost om verantwoording af te leggen
over de kwaliteit van het onderwijs, en wat het bijvoorbeeld oplevert door
goede adviezen en een meedenkende visitatiecommissie.
Hoe kunnen we
de ervaren lasten terugdringen?
En wat hebben
instellingen nodig om niet meer energie te steken in de voorbereiding op
accreditatie, dan echt noodzakelijk is?
De kernvragen
waarover wij nu spreken, zijn:
1. Hoe kunnen we die halvering van
het papierwerk realiseren?
2. Wat heeft een hoger
onderwijsinstelling of één van haar opleidingen er voor nodig om slechts het
‘minimale’ aan te ‘durven’ leveren?
Naar lagere lasten en hogere baten
We constateren
vooreerst dat we blij zijn met de toon van de brief van onze minister. Ze geeft
aan dat ze uit wil gaan van vertrouwen, en dat dat vertrouwen er wat haar
betreft nu ook is.
- De instellingen zouden graag meer speelruimte zien binnen de instellingen. Zo zou de minister bijvoorbeeld wèl kunnen aangeven dat bepaalde functies binnen een hogeschool aanwezig zouden moeten zijn, maar zou ze de hogescholen vrij kunnen laten in de wijze waarop de instellingen daar vorm en inhoud aan zouden kunnen geven. Geef bijvoorbeeld minder formats en meer voorbeelden, of nodig de instellingen uit om zelf met passende inrichtingsvoorstellen te komen.
- Uiteindelijk zal de nadruk minder op Verantwoorden en meer op Doorontwikkelen/verbeteren moeten komen te liggen.
- Bij het beoordelen van opleidingen is het niet nodig om in paneloordelen (met Goed en Excellent) vergaand te differentiëren; alleen Onvoldoende of Voldoende volstaat.
- Stop maar helemaal met de verplichting dat elke opleiding voorafgaand aan de visitatie een zogenoemde Kritische Reflectie zou moeten schrijven. Beter is het om als opleiding met (de secretaris en/of de voorzitter van) het visitatiepanel vooraf in gesprek te gaan en af te stemmen welke reeds bestaande opleidingsdocumenten een visitatiepanel wil zien, waarbij de opleiding voor het gemak dan nog een beknopte leeswijzer van één of twee pagina’s bij die documenten zou kunnen leveren.
- Bij de herbeoordeling van een opleiding na afloop van een verbetertraject zou je kunnen volstaan met het herbeoordelen van alleen dat kwaliteitsitem dat in de eerste ronde naar het inzicht van het visitatiepanel nog niet geheel aan de maat was. Het is niet nodig om bij zo’n herbeoordeling de hele kwaliteitsstandaard (waar dat ene kwaliteitsitem deel van uitmaakt) in zijn geheel her te beoordelen.
- Met zijn allen zouden we ervoor moeten zorgen dat bij alle vertegenwoordigers van alle participerende partijen de onwetendheid, de onzekerheid en de angst afwezig is en blijft. Dat schept rust in een toch al spannend traject van zelfevalueren, visiteren en accrediteren.
- Visitatiepanels zouden voortaan moeten stoppen met het last minute (in de laatste vier weken voorafgaand aan de visitatiedag(en)) nog opvragen van allerlei (vaak ook nog hard copy) toe te zenden extra documenten. We pleiten voor het zes weken van tevoren klaarzetten en beschikbaar stellen van alle voor de visitatie benodigde digitale documenten, en dan kan en gaat het visitatiepanel in die laatste vier weken aan de slag met het voorbereiden van de verifiërende verantwoordingsgesprekken op de visitatiedag.
- Hoger onderwijsinstellingen en opleidingen vragen om meer vrijheden binnen ruimere contouren en kaders. Daarbinnen zou elke opleiding en elke instelling een maximum aan ruimte moeten hebben en benutten om haar werk zo goed mogelijk te kunnen doen, met zo weinig mogelijk administratieve lasten.
Ook tijdens het plenair resumeren van de opbrengsten van deze dag wordt door de rapporteurs nogmaals en nadrukkelijk gepleit voor het tijdens de visitatie(dag(en)) duidelijk
scheiden van de visitatie-elementen ‘Verantwoorden’ en ‘Doorontwikkelen/verbeteren’.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten