Sinds het jaar 2000 schrijft de Vrije Universiteit (VU) van Amsterdam jaarlijks een wedstrijd uit om gedichten te schrijven waarin wetenschap een rol speelt. Bij de oproep om gedichten te schrijven, wordt altijd het jaarthema gegeven. In 2008 was het thema: “Taalgrens voorbij”. Op dat thema hebben 320 inzenders totaal 657 gedichten aangeleverd. De zeven personen tellende jury onder voorzitterschap van Ad Zuiderent heeft het gedicht “Zonder woorden” van Cees Buitendijk bekroond met de “VU Poëzieprijs 2008”. Drie eervolle vermeldingen werden toegekend aan André Degen met zijn gedicht “Zavoren”, Hans Mellendijk met zijn gedicht “Jij, I-j” en Humphrey Ottenhof met zijn gedicht “te staphorst was ik”. Zoals elk jaar zijn ook in 2008 een aantal ingezonden gedichten door de VU gebundeld in een boekje. De gedichtenbundel van 2008 kreeg als titel “Taalgrens voorbij” en bevat 23 geselecteerde gedichten, waaronder uiteraard ook het winnende gedicht en de drie gedichten die een eervolle vermelding kregen. Het winnende gedicht van Cees Buitendijk is:
“ZONDER WOORDEN
Toen
ik van het land
terugkwam
voor het middageten
vroeg mijn moeder
waar
is je broer Ai?
Ik mompelde
die heb ik doodgeslagen
zonder woorden
haalde zij
zijn bord weg.”
De bundel bevat van alle juryleden ook een essay, handelend over dichters, taal en literatuur.
> Jurylid Margje Scheepsma schrijft onder andere over bovenstaand gedicht dat dit moment uit het Bijbelverhaal van Kaïn & Abel tot de verbeelding spreekt, want het geeft de lezer ruimte om zelf een wereld te creëren rond deze broer. Een dichter – schrijft Scheepsma – speelt met de meerduidigheid van taal en creëert zo de speelruimte van een gedicht, waarna de lezers het gedicht ieder op eigen wijze completeren.
> Jurylid Henk de Lange schrijft in zijn essay dat de communicatie van een gedicht de woorden van het gedicht voorbij kan gaan, als je bijvoorbeeld het gevoel hebt het gedicht te begrijpen, nog voordat je precies zou kunnen uitleggen wat de bedoelde betekenis van het gedicht is.
> Jurylid Marcel Möring schrijft in zijn essay dat schrijvers alle grenzen over gaan: die van de taal, van zichzelf en die van hun dierbaren.
> Jurylid Arko Oderwald geeft in zijn essay een voorbeeld van een arts die – nadat hij de diagnose bij een patiënt heeft gesteld – voor de uitdaging staat om zijn eigen medisch taalspel weer in contact te brengen met het taalspel van de patiënt.
> Jurylid Dick Schram schrijft in zijn essay over de verbinding tussen afkomst-taal-identiteit van de auteur; dat bijvoorbeeld Marokkaans-Nederlandse schrijvers niet vastgepind willen worden op het thema van identiteit van de allochtoon, maar dat zij dat thema in hun werk vaak wel een vooraanstaande rol laten spelen.
> Jurylid Rita Vrij schrijft in haar essay dat ze bij het lezen van de ingezonden gedichten merkt dat de taalgrens voor de meeste inzenders een beperking inhield waarvoor een oplossing gevonden moest worden, en dat het door de dichters ervaren probleem om die taalgrens voorbij te gaan, ertoe leidde dat de dichter er het zwijgen maar toe deed en dat het vers daar werd afgebroken.
> Juryvoorzitter Ad Zuiderent schrijft in zijn essay dat dichters bij het oversteken van hun eigen taalgrens heel wat achter moeten laten en dat het een uitdaging vormt voor dichters om de schat die aan de andere kant van de taalgrens ligt, in poëzie om te zetten.
Ook de lezing die de Amsterdamse filosoof Theo de Boer (1932) uitsprak bij de lezing van de VU-Poëzieprijs 2008 staat in dit boek. Theo de Boer verwijst naar de Franse dichter-filosoof Paul Valéry (1871-1945) om duidelijk te maken dat poëzie een bijzondere vorm is van taal, want een gedicht is – aldus Valéry – “hesitation prolongée entre le sense et le son”, ofwel “volgehouden aarzeling tussen de betekenis en de klank”.
ik van het land
terugkwam
voor het middageten
vroeg mijn moeder
waar
is je broer Ai?
Ik mompelde
die heb ik doodgeslagen
zonder woorden
haalde zij
zijn bord weg.”
De bundel bevat van alle juryleden ook een essay, handelend over dichters, taal en literatuur.
> Jurylid Margje Scheepsma schrijft onder andere over bovenstaand gedicht dat dit moment uit het Bijbelverhaal van Kaïn & Abel tot de verbeelding spreekt, want het geeft de lezer ruimte om zelf een wereld te creëren rond deze broer. Een dichter – schrijft Scheepsma – speelt met de meerduidigheid van taal en creëert zo de speelruimte van een gedicht, waarna de lezers het gedicht ieder op eigen wijze completeren.
> Jurylid Henk de Lange schrijft in zijn essay dat de communicatie van een gedicht de woorden van het gedicht voorbij kan gaan, als je bijvoorbeeld het gevoel hebt het gedicht te begrijpen, nog voordat je precies zou kunnen uitleggen wat de bedoelde betekenis van het gedicht is.
> Jurylid Marcel Möring schrijft in zijn essay dat schrijvers alle grenzen over gaan: die van de taal, van zichzelf en die van hun dierbaren.
> Jurylid Arko Oderwald geeft in zijn essay een voorbeeld van een arts die – nadat hij de diagnose bij een patiënt heeft gesteld – voor de uitdaging staat om zijn eigen medisch taalspel weer in contact te brengen met het taalspel van de patiënt.
> Jurylid Dick Schram schrijft in zijn essay over de verbinding tussen afkomst-taal-identiteit van de auteur; dat bijvoorbeeld Marokkaans-Nederlandse schrijvers niet vastgepind willen worden op het thema van identiteit van de allochtoon, maar dat zij dat thema in hun werk vaak wel een vooraanstaande rol laten spelen.
> Jurylid Rita Vrij schrijft in haar essay dat ze bij het lezen van de ingezonden gedichten merkt dat de taalgrens voor de meeste inzenders een beperking inhield waarvoor een oplossing gevonden moest worden, en dat het door de dichters ervaren probleem om die taalgrens voorbij te gaan, ertoe leidde dat de dichter er het zwijgen maar toe deed en dat het vers daar werd afgebroken.
> Juryvoorzitter Ad Zuiderent schrijft in zijn essay dat dichters bij het oversteken van hun eigen taalgrens heel wat achter moeten laten en dat het een uitdaging vormt voor dichters om de schat die aan de andere kant van de taalgrens ligt, in poëzie om te zetten.
Ook de lezing die de Amsterdamse filosoof Theo de Boer (1932) uitsprak bij de lezing van de VU-Poëzieprijs 2008 staat in dit boek. Theo de Boer verwijst naar de Franse dichter-filosoof Paul Valéry (1871-1945) om duidelijk te maken dat poëzie een bijzondere vorm is van taal, want een gedicht is – aldus Valéry – “hesitation prolongée entre le sense et le son”, ofwel “volgehouden aarzeling tussen de betekenis en de klank”.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten